De vooroorlogse generatie is grotendeels gevormd door de crisis van de jaren dertig. Ze zijn plichtsgetrouw, bescheiden, sober, spaarzaam en berustend. Ze groeiden op in een wereld die bestond uit het dorp, de buurt, de straat waar je woonde, uit de kerk waar je meestal toe behoorde en de school die je bezocht. Bijna alle vrouwen moesten voor de kinderen zorgen en de man dienen; de man was op het werk gehoorzaam, deed zijn best en moest tevreden zijn met wat hij had.
De vooroorlogse generatie, de ouders van de latere protestgeneratie, hebben een turbulent leven achter de rug: gevormd in de traditionele maatschappelijk verhoudingen van de eerste decennia van de vorige eeuw, werden ze, toen zij de arbeidsmarkt betraden, blootgesteld aan de economische crisis en de chaos van de dertiger jaren. Daarop volgden de spanning en problemen van de Tweede Wereldoorlog, om daarna al hun energie te wijden aan de wederopbouw. En dan volgt geheel onverwacht in de jaren zestig de explosie van vrijheid van hun eigen kinderen, resulterend in wat toen werd genoemd, de generatiekloof. Wat over deze generatie gezegd kan worden is dat zij meer door de gebeurtenissen tijdens hun leven tot generatie zijn geworden dan dat dit bepaald werd door de impact van hun vormende levensfase (0 tot 18). Die was nog ‘traditioneel’; het was de tijd van ‘Vaders wil is wet”. Zij verschenen op de arbeidsmarkt toen de economische crisis van 1929 uitbrak. Die crisis werkte tot ver in de jaren dertig door: er was weinig werk en wat er was werd slecht betaald, een weinig florissante start voor deze generatie. Als je werk had was je blij. Dat was sowieso het devies: wees blij met wat je hebt, blijf zitten waar je zit en verroer je niet. In het verlengde daarvan volgde de oorlog. Pas de wederopbouwperiode na de oorlog gaf deze generatie de kans voluit te gaan en vol overtuiging haar bijdrage te leveren aan de wederopbouw van het land. Wat overigens wel eens ten koste gegaan zou kunnen zijn van de verwerking van het trauma van de oorlog, want daar werd jaren lang niet of nauwelijks meer over gesproken. Pas in de tweede helft van de jaren vijftig, vooral door de serie boeken over de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong, was het weer ‘toegestaan’ er over te praten. Maar toch lijkt het of deze generatie niet in staat is geweest het echte trauma te verwerken. Hard werken, aanpassen en volgzaam zijn en vooral: vergeten.